Erik Borgman De toekomst van de kerk Toespraak bij gelegenheid van het afscheid van Frans Wiertz als voorzitter van de Bisschoppelijke Commissie voor Communicatie en Media Roermond – 23 november 2017 1. Wij verschillen, Monseigneur, excellentie, dames en heren, bisschop Wiertz en ik verschillen nogal in onze ervaringen en misschien ook wel in onze voorkeuren op basis van deze ervaringen. Je zou dat verschil kunnen karakteriseren door de Limburgse harmonie te plaatsen tegenover de door mij zo geliefde jazzmuziek. Deze laatste is in zijn chaotische zoeken naar orde voor mij bij uitstek een beeld van het Gods rijk, zoals Jezus dat verkondigde en wij zijn in de kerk uitgenodigd dat zichtbaar te maken. Dit verschil wordt al onmiddellijk duidelijk in het eerste hoofdstuk van het boeklange interview, dat het afscheidscadeau is van bisschop Wiertz aan ons. Vertellend over de Limburgse samenleving van zijn jeugd, zegt hij: Ze was als een koepel. Een heldere koepel, waaronder zich het geloofsleven afspeelde. Alles was min of meer besloten. Alle mensen om je heen deelden daarin, in emoties, in vormen van geloof, in expressies, in gebeden uiteraard. Dat werd allemaal niet betwist. Dat was zo. Protestanten – die had je wel in Kerkrade – dat waren voor ons een soort aliens. Het waren vreemden die wel tussen ons in woonden, maar altijd als protestanten werden aangemerkt (Chr. van der Heijden, Frans Wiertz: Missionair testament, 13). En als vreemdeling, als Hollanders. Het maakt blijkbaar nogal verschil of je in 1942 in Kerkrade geboren werd, of in 1957 in Amsterdam. Wij hadden niet het gevoel dat de protestanten tussen ons in woonden, wij woonden tussen de protestanten in, en tussen mensen die – zoals wij dat zeiden – ‘niks’ waren. Dat waren er ook in mijn jeugd al veel, in Amsterdam, de tantes en ooms van mijn moeder bijvoorbeeld, de zussen en broers van mijn oma, die katholiek geworden was toen zij met mijn opa trouwde. Of zij waren bijvoorbeeld Getuigen van Jehova. Tot dit laatste genootschap behoorden onze naaste buren bij wie wij vrijwel dagelijks over de vloer kwamen. Toen ik in Nijmegen studeerde en later werkte, zei ik het tegen mensen uit het Zuiden wel zo: het verschil tussen jullie en ons was dat jullie eigenlijk een beetje bang waren van de protestanten en dat wij konden uitleggen waarom zij ongelijk hadden. Geen gesloten wereld dus, wat mij betreft, ook niet in mijn jeugd, en ik sta ook altijd een beetje verbaasd te kijken als in het zoveelste onderzoek opnieuw wordt vastgesteld dat Nederland geen christelijke natie meer is. Ik heb eigenlijk nooit het gevoel gehad in een christelijke natie, en zeker niet in een katholieke samenleving te hebben geleefd. Dit betekent overigens zeker niet dat de katholieke volksreligiositeit mij vreemd zou zijn. Mijn oma van de andere kant, de moeder van mijn vader was in alle opzichten een devoot katholiek, met alles wat daarbij hoorde aan rozenkrans bidden en bedevaarten naar Heiloo, en dankzij de redemptoristen naar Gerardus Majella in Wittem en een plaatje van de heilige Gerardus onder mijn kussen toen ik als kind een leer ernstige oorontsteking had. Ik heb het dan ook altijd slecht kunnen verdragen als op deze vormen van volksgelovigheid werd neergekeken. In de Middeleeuwen wisten de theologen al dat op het oog eenvoudige, maar waarachtige vroomheid, meer waard kan zijn dan de grootste theologische geleerdheid. Het Mariabeeld dat van mijn grootmoeder geweest is, staat bij mij prominent in de huiskamer om mij daar aan te blijven herinneren. Verbeeld je maar niets, was bij ons thuis so wie so het adagium, en wat in goed Amsterdams ‘kapsones’ heten, daar moest je niet mee aankomen. Als je iets kunt moet je daar dankbaar voor zijn en waar mensen daar behoefte aan hadden jouw kunde ter beschikking stellen. Dat betekende niet dat je geacht werd over je geloof te zwijgen. Die rare gelijkstelling van duidelijke religieuze overtuiging met arrogantie en minachting voor andersdenkenden, die ken ik van huis uit helemaal niet en heb ik eigenlijk ook nooit echt begrepen. 2. Want dat, Monseigneur, dat hebben wij in onze verschillende contexten wel allebei meegemaakt, dat vreemde stilvallen van het spreken over het geloof dat ons naar mijn overtuiging nu zo’n parten speelt. Religieuzen orden en congregaties bijvoorbeeld die vanouds veel energie stopten in werving, of in ieder geval in zichzelf zichtbaar maken als keuzemogelijkheid voor jonge mensen, hielden daar in de jaren zestig ineens mee op, vanuit de overtuiging dat ieder zijn eigen weg moest vinden en dat de ene levensvorm niet boven de andere stond. En dan waren zij verbaasd dat de aanwas stokte. Natuurlijk, het was in belangrijke mate ook verlegenheid met een oud verhaal en gebrek aan een nieuw verhaal over wat de religieuze roeping was, wat evangelisch leven zou kunnen zijn, wat de eigen rol van de kennis van de traditie was in de eigentijdse samenleving – het was verlegenheid die het zwijgen veroorzaakte, maar als je niet meer probeert uit te leggen waarom je doet wat je doet, hoe moeten nieuwe generaties er dan begrip voor krijgen? En hoe moet je er zelf dan opnieuw begrip van krijgen? Het staat zo helder geschreven in de brief van Paulus aan de christenen van Rome: ‘Hoe in Hem geloven zonder van Hem te hebben gehoord? Hoe kan men van Hem horen, als niemand Hem verkondigt?’ (Rm. 10,14). Inderdaad. In het boek van bisschop Wiertz staat een hele mooie anekdote die hem naar eigen zeggen ook zelf aan het denken heeft gezet. Christiaan van der Heijden tekende uit de mond van de bisschop op: Als ouders zich bij mij melden om hun kindje te laten dopen, vroeg ik altijd waarom ze dat wilden. Niet om het hun lastig te maken, maar om hun motivatie boven te krijgen. Totdat iemand zei: beste pastoor, ik wil mijn kind laten dopen, maar waarom weet ik niet; ik had gehoopt dat u me dat nou eens kon zeggen’ (blz, 86). ‘It’s not the customer’s job to know what they want; zou de in 2011 gestorven medeoprichter en topman van Apple, Steve Jobs, gezegd hebben. Het is niet de taak van de klanten om te weten wat zij nodig hebben. Dat kun je opvatten als het ultieme cynisme en een vrijbrief om de mensen van alles en nog wat aan te smeren. Maar het is vooral realistisch. Zoeken we niet allemaal die éne persoon die ons geeft wat wij nodig hebben, en door deze gave duidelijk maakt hoezeer wij het klaarblijkelijk nodig hebben. Is het niet inderdaad onze taak, de taak van de ambtelijke voorgangers en de taak van de professionele theologen om dat wat ons door de traditie wordt toevertrouwd zo open te leggen dat het ons verlangen ernaar wekt? Dat is geen manipulatie, dat is het nemen van je verantwoordelijkheid en, zoals paus Franciscus ooit gezegd heeft, als het aanblazen van de gloeiende as. ‘Ik geloof dat het geheim (van het evangelie) verborgen ligt in de blik van Jezus op zijn volk’, schrijft paus Franciscus in Evangelii Gaudium, de eerste tekst van zijn pontificaat. Het is een blik ‘die voorbij ziet aan hun zwakheden en hun fouten’ (no. 141). Deze blik wekt nieuwe mogelijkheden, volgens de paus: Telkens wanneer wij trachten naar de bron terug te keren en de oorspronkelijke frisheid van het Evangelie terug te krijgen, verschijnen er nieuwe wegen, creatieve methoden, andere uitdrukkingsvormen, sprekendere tekenen, woorden die vol zijn van een vernieuwde betekenis voor de huidige wereld. In werkelijkheid is iedere authentieke evangeliserende activiteit altijd “nieuw” (Evangelii Gaudium, no. 11). Jezus vernieuwt niet door zijn visie op te leggen, maar door een misschien vergeten, misschien nooit werkelijk ontwikkelde laag van verlangen in het bestaan van mensen opnieuw tot leven te wekken. In één van zijn door-de-weekse preekjes bij de eucharistieviering in Casa Sancta Martha, heeft de paus dit nader uitgelegd. Hij zei: Jezus’ blik verheft ons steeds, hij wekt ons, hij laat ons noot waar we waren voordat wij hem ontmoetten. Hij neemt ook niet iets van je weg, Hij haalt je nooit naar beneden, vernedert je nooit, Hij nodigt je uit rechtop te staan. En door zijn liefde te laten voelen geeft Hij de moed die nodig is om hem te volgen.’ Deze blik, zei de paus op de dag waarop hij het zestigjarige jubileum van zijn professie als jezuïet herdacht, die plaatsvond heeft op 21 september 1953, zo kijken is als blazen, ademen op gloeiende as. Mensen voelen opnieuw het vuur dat gedoofd leek, of misschien wel het vuur dat nooit echt opgelaaid is, maar wel degelijk in hun blijkt te branden. Daarom wist Jezus beschadigde mensen tot nieuw leven te wekken en mensen aan de rond van de samenleving tot bekering te brengen (meditatie 21 sept, 2013). Preken betekent niet mensen overtuigen van een abstracte waarheid, preken betekent het as van het leven van mensen zo beademen dat het vuur dat erin schuil gaat weer oplaait – als u mij deze opmerkingen als enigszins buiten-verbande predikbroeder toestaat. 3. Het is onze taak – onze taak als mensen van de kerk, in al onze verschillende posities en de eenheid van het geloof dat ons bindt – het is de taak van mensen van de kerk om deze blik van Jezus zichtbaar te maken. Allereerst door deze blik naar vermogen zelf te belichamen. Wie zich werkelijk realiseert te leven dankzij de welwillendheid van anderen, die daarin de spiegel zijn van de genade van God, die weet ook dat hij met deze blik naar anderen zou moeten kijken. In een land waarin de minister-president bij de regeringsverklaring nadrukkelijk laat blijken eigenlijk alleen oog te willen hebben voor de ‘gewone, normale Nederlander’, is dit dringender dan ooit. Iedereen zou moeten weten dat als de dorpsgek niet meer bij het dorp hoort, het dorp voor niemand een veilige woonplaats meer is, want dan kan ieder van ons kan van het ene moment op het andere tot dorpsgek worden verklaard en naar de irrelevante marge worden gedrukt, zo als niet naar de buitenste duisternis. Maar misschien moeten wij wel onder deze omstandigheden wel meer doen dan hier zelf naar leven, misschien moeten wij wel nadrukkelijker dan ooit de herstellende, mensen recht doende, ze tot rechtop staan uitnodigende blik zichtbaar maken. Daarom is het zo belangrijk – en voor zijn bijdrage daaraan eren wij bisschop Wiertz vandaag in het bijzonder – dat het mogelijk blijft televisie- en radioprogramma’s te maken niet alleen over gelovige mensen, maar vanuit een gelovig perspectief en zo te laten zien dat onze samenleving, heel anders dan zij zelf denkt, niet leeft van efficiency, economische gehaaidheid, en het vermogen onze wil aan de geschiedenis op te leggen. Onze samenleving leeft, wij allen afzonderlijk leven dankzij de mensen die andere mensen werkelijk zien: zien wat zij nodig hebben, weten hoe hun verlangen te wekken, zodat zij bouwstenen worden van een samenleving waarin zichtbaar is dat God nog altijd onder de mensen woont en het koninkrijk van God nabij is. Mensen bouwen al lang aan een samenleving waar mensen beter thuis zijn dan in de huidige, en waar zij daarom ook zichzelf beter thuis in zullen zijn. Maar wij vertellen in Nederland op dit moment over onszelf vooral een cynisch verhaal: wat er aan goede zaken was gaat naar de knoppen, wat er aan goede zaken wordt opgebouwd zal het niet houden en zijn so wie so vooral uitdrukkingen van schijnheiligheid om vooral jezelf in het zonnetje te zetten – zo wordt er gezegd. Dit moeten wij tegenspreken door de laten zien dat het anders is – er is eenvoudigweg heel veel belangeloze inzet, op tal van plaatsen, het is niet waar dat mensen onverschillig worden of geworden zijn, mensen kunnen nog zo hun best doen om onzichtbaar te maken dat zij beeld zijn van God, maar het lukt ze nooit echt – maar ook door te zeggen dat het anders is. Wij kunnen het toch niet over onze kant laten gaan dat ‘goedmens’ in Nederland een scheldwoord is geworden! Ik zou zeggen: laten we weer tegen onze kinderen en kleinkinderen en onze andere naasten zeggen, in alle gewenste duidelijkheid, dat het doel van het menselijk leven niet is om rijk te zijn en altijd comfortabel, dat geluk iets anders is dan het eeuwige welbevinden dat de reclame ons voorspiegelt. Geluk is om van betekenis te zijn – en de meeste mensen weten dat diep in hun hart wel, zeggen ook dat hun diepste verlangen is om van betekenis te zijn voor hun naasten, maar wie reikt ze de woorden aan om dat op een geloofwaardige manier te blijven zeggen? Hoe zouden zij geloven als zij er niet van hebben gehoord, hoe zouden zij het horen als het niet wordt verkondigd? Wie vertelt hen nog dat zij niet hun betekenis niet hoeven aan te tonen, dat ze niets te bewijzen hebben, maar dat zij in Gods ogen van betekenis zijn en dat ze daarmee zijn uitgenodigd om op te staan en hun betekenis te laten zien. Hun eigen betekenis, niet de betekenis die samenvalt met welk beeld van wat normaal is dan ook. Hierin – en dat heeft bisschop Wiertz direct na het begin van dit pontificaat gezien en daarom heeft hij al heel snel opgeroepen tot het starten van paus Franciscusgroepen in de parochies in zijn bisdom – hierin hebben wij in de huidige paus een boegbeeld, iemand die laat zien dat geloof niet opgaat in het stellen van goede daden, maar dat wie werkelijk ziet wie hij of zij in Gods ogen is, weet te leven van goede daden, welwillende gebaren en een barmhartige blik. 4. Want wij zijn kwetsbare en niet zelden gekwetste mensen. Het geloof maakt het mogelijk dat wij dat zonder illusies onder ogen zien zonder dat het leidt tot het gevoel geen waarde en dus geen betekenis meer te hebben. Net als bisschop Wiertz krijgt iedereen, vroeg of laat, te maken met fysieke beperkingen. Of liever, er waren natuurlijk altijd al fysieke beperkingen, maar je kunt een tijd lang in je leven doen alsof ze er niet zijn, alsof alles mogelijk is, alsof je steeds in staat bent ze op eigen kracht te compenseren. Tot dat niet langer lukt. Vaak wordt geloof in God afgedaan als fantasie en de Nederlandse media zijn bij uitstek de plaats geworden waar gelovigen als achterlijk worden weggezet, mensen die niet in staat zijn de realiteit onder ogen te zien. Wat mij betreft is het tegenovergestelde waar. ‘Ik ben bang om de controle te verliezen’, zeggen veel mensen tegenwoordig. Gelovigen weten dat zij nooit de controle hebben gehad en kunnen in onze angstige samenleving misschien de weg wijzen naar een leven zonder de illusie van controle, zonder de illusie van de maakbaarheid, zonder de illusie dat onze waardigheid zou afhangen van onze kracht. ‘Als ik zwak ben, ben ik sterk’, zegt Paulus in een van zijn vele paradoxen (2 Kor. 12,10) en daar gaat het om. Niet omdat het onze prestatie is met zwakte te leven, maar omdat wij leven van de belofte dat wij niet als wezen worden achtergelaten. Volgens het woord van Jezus in het Johannesevangelie: ‘Ik zal jullie niet verweesd achterlaten’ (Joh. 14,18). Daarom hoeven wij elkaar ook niet verweesd achter te laten en daarom zijn we niet elkaars concurrenten in de strijd om de goede dingen van het leven. Er is geen strijd: dat verzinnen wij, vanuit onze angst. Bisschop Wiertz neemt afscheid als mediabisschop, maar noch hij, noch wij houden op zelf een medium te zijn. Van welke wereldbeeld, van welk mensbeeld, van welk zelfbeeld getuigt ons leven? Het is uiteindelijk die vraag en niet de vraag hoe succesvol wij waren met het implementeren van dit wereldbeeld, niet de vraag hoevelen ons mensbeeld overnemen, niet de vraag hoevelen wij overtuigd hebben van ons gelijk – het draait uiteindelijk om de vraag van welke God ons leven getuigt. De God, zo zou ik hopen, in wie wij hoe dan ook leven, bewegen en zijn. Niemand valt ooit uit Gods hand: meer hebben wij in zekere zin niet te zeggen. Maar wie zich werkelijk realiseert wat dit betekent, die weet ook dat het genoeg is. Meer, veel meer dan genoeg. Ook in schaarste leven wij in overvloed. Kunnen we dat nog laten zien, kunnen we dat zelf nog zien, kunnen we het vuur van dit inzicht bij elkaar nog aanblazen? In het antwoord op deze vraag ligt te toekomst van de kerk verscholen.